
Jurisprudentie
BE9716
Datum uitspraak2008-09-03
Datum gepubliceerd2008-09-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800803/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-09-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200800803/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 11 december 2007, no. 1336281, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 2 oktober 2007 vastgestelde wijzigingsplan "Wijziging bestemmingsplan Buitengebied Prinsenbeek, [locatie]/2007".
Uitspraak
200800803/1.
Datum uitspraak: 3 september 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Landschapsbehoud In Prinsenbeek, gevestigd te Prinsenbeek, gemeente Breda,
appellante,
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 december 2007, no. 1336281, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Breda (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 2 oktober 2007 vastgestelde wijzigingsplan "Wijziging bestemmingsplan Buitengebied Prinsenbeek, [locatie]/2007".
Tegen dit besluit heeft de vereniging Vereniging Landschapsbehoud In Prinsenbeek (hierna: de vereniging Landschapsbehoud) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 januari 2008, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 februari 2008.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De vereniging Landschapsbehoud, het college van burgemeester en wethouders en [partij] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2008, waar de vereniging Landschapsbehoud, vertegenwoordigd door L.M.J.C. Mathon - Van Vlijmen en W.A.M. de Lestrieux Hendrichs, is verschenen.
Voorts is ter zitting gehoord het college van burgemeester en wethouders van Breda, vertegenwoordigd door J.A.F. Koning, ambtenaar in dienst van de gemeente, en [partij], in persoon en bijgestaan door mr. G.H. Blom.
2. Overwegingen
2.1. De vereniging Landschapsbehoud is van mening dat de onderhavige procedure een nog lopende handhavingsprocedure over twee illegale kassen op een onaanvaardbare wijze doorkruist.
Tevens stelt zij dat tweemaal sprake is geweest van een ondeugdelijke bekendmaking van het goedkeuringsbesluit.
2.2. Wat betreft de doorkruising van de procedure met betrekking tot de handhaving overweegt de Afdeling dat de Wet op de Ruimtelijke Ordening, de Algemene wet bestuursrecht, noch enig ander wettelijk voorschrift, in de omstandigheden van dit geval, in de wegstaat aan het doorlopen van een procedure op grond van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO).
Daargelaten de vraag of de publicaties van het besluit omtrent goedkeuring juist zijn, dateert een eventuele onregelmatigheid inzake de publicaties van het goedkeuringsbesluit van na de datum van het bestreden besluit en kunnen deze reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Derhalve kan een dergelijke onregelmatigheid geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.3. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.4. Het wijzigingsplan is gebaseerd op de in artikel 7, lid IV, van de voorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Prinsenbeek" (hierna: het bestemmingsplan) opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Het plan voorziet in een vergroting van het agrarisch bouwblok tot 4 hectare voor het bedrijf van [partij] aan de [locatie] te Prinsenbeek.
Het college heeft goedkeuring aan het wijzigingsplan onthouden voor zover het plan voorziet in een bouwblok met een grotere oppervlakte dan 3 hectare.
2.5. De vereniging Landschapsbehoud kan zich in beroep niet verenigen met het bestreden besluit voor zover het college daarbij goedkeuring heeft verleend aan de vergroting van het bouwblok tot 3 hectare.
Hiertoe voert de vereniging onder andere aan dat er twee verschillende kaarten behorende bij het bestemmingsplan in omloop zijn, hetgeen volgens haar in strijd is met de rechtszekerheid. Zij betoogt dat de onderhavige gronden volgens de juiste plankaart de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" hebben. Ten onrechte gaat het college van burgemeester en wethouders dan ook uit van de bestemmingen "Agrarisch gebied" en "Agrarisch bouwvlak" en de daarbij behorende voorschriften, aldus de vereniging Landschapsbehoud.
Tevens stelt de vereniging Landschapsbehoud dat het college het wijzigingsplan ten onrechte aan het streekplan heeft getoetst en dat het onderwerpelijke perceel op de streekplankaart is aangeduid als "zoekgebied voor een vestigingsgebied glastuinbouw" en niet als "Glastuinbouw-vestigingsgebied".
2.6. Gelet op de stempel op de ter zitting getoonde gekleurde kaart maakt deze kaart deel uit van het plan zoals dat door het college is goedgekeurd en rechtens onaantastbaar is.
De Afdeling ziet in de stukken, noch in het verhandelde ter zitting aanknopingspunten voor de stelling dat er meerdere door het college goedgekeurde plankaarten behorende bij het bestemmingsplan in omloop zijn waarop het onderhavige perceel niet steeds dezelfde bestemming heeft.
Op deze kaart is het perceel aan de [locatie] aangeduid als "Agrarisch gebied". De vereniging Landschapsbehoud heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat uitgaande van deze bestemming de wijzigingsbevoegdheid, zoals opgenomen in artikel 7, lid IV, van de voorschriften van het bestemmingsplan op juiste wijze is toegepast.
2.7. Met het bestaan van de door het college goedgekeurde wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de bij het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van het college onverlet om in de besluitvorming omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.
In dit kader heeft het college het plan dan ook terecht aan het streekplan getoetst. Daarbij merkt de Afdeling op dat, anders dan de vereniging Landschapsbehoud stelt, geen wettelijke bepaling verbiedt dat een plan als het onderhavige aan provinciaal beleid niet zijnde een concrete beleidsbeslissing, wordt getoetst. Nu niet in geschil is dat het streekplan in beginsel glastuinbouw op het onderhavige perceel toelaat, heeft het college zich in zoverre in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het streekplan vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet aan toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in de weg staat.
2.8. Voor zover de vereniging Landschapsbehoud een oordeel wenst omtrent de handhaving op het perceel [locatie], merkt de Afdeling op dat dit punt in deze procedure niet aan de orde kan komen.
2.9. De conclusie is dat hetgeen de vereniging Landschapsbehoud heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dar het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goed ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van Staat.
w.g. Bartel w.g. Van der Heijden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2008
425.